Paul Verheijen

ABRAHAM

Naar de bijbel verteld

Bron van Zegen

De dagen van Abraham, mijn vader, zijn geteld. Zelf is hij de tel kwijt. Liggend op zijn bed neemt hij afscheid van mij.

Hoe vaak, Isaak, heb ik je niet verteld over de drie mannen die eens bij mij te gast waren? Op het heetst van de dag stonden ze plotseling bij mijn tent. Ik ontving ze onder de schaduw van een boom. Sara had drie broden gebakken en ik serveerde een lekker mals kalfje. Een van de mannen stelde ons een zoon in het vooruitzicht. Wij moesten er allebei om lachen. Sara was onvruchtbaar en oud. Sara een eigen zoon? Een geschenk uit de hemel?

Ik glimlach. Vader heeft mij inderdaad wel honderd keer verteld over deze mysterieuze ontmoeting. De Enige op bezoek. Nota bene met z’n drieën.

En je kwam inderdaad ... Maar ineens moest jij mijn leven ook weer uit.

Vader legt zijn hand op mijn hoofd. Ik verstrak. Een gruwelijke herinnering. Vader herhaalt zijn bizarre gesprek met de Enige.

Haal toch je zoon.
Wie? Van Sara heb ik Isaak en van haar dienares Hagar heb ik Ismaël.
Die voor jou uniek is.
Ik vind beiden uniek.
Die je liefhebt.
Ik heb beiden even lief.
Isaak.
Waarom hij?
Ga, jij! Naar de landstreek Moria. Breng hem daar als brandoffer. Op één van de bergen. Die ik je zeg.
Moet ik weer een kind kwijtraken?


Ik zucht. Ik heb het drama rond Hagar en Ismaël niet bewust meegemaakt. Ik was net van de borst af. Vader moest hen zijn huis uitzetten. Hij is er lang ziek van geweest.

Maar, dacht ik, als de Enige beloofd heeft dat Hij Ismaël beschermt, dan toch zeker ook jou. Dus gingen we. Onderweg naar de aangewezen berg vroeg je waarom we geen brandoffer hadden meegenomen. ‘De Enige zelf zal voor het offer zorgen ... mijn zoon’, antwoordde ik.

Dit antwoord vergeet ik nooit. Vader haalde diep adem, voordat hij mijn zoon zei. Die stilte maakte pijnlijk duidelijk wie het offer moest zijn: ikzelf.

Op de offertafel bind ik je handen op je rug. Met mijn hand op je hoofd hef ik het slachtmes voor de dodelijke haal. De Enige ziet mij. Zijn hand houdt de mijne tegen ...

Vader vertelt alsof het nu gebeurt. Er volgt een lange stilte ...

De Enige ziet mij’. Ik moet aan Lachai-Roï denken. Ik heb vader verteld dat ik daar ga wonen. Bij die bron heb ik mijn vrouw Rebekka ontmoet. Vader verklaarde mij de naam. Toen Hagar zwanger was van Ismaël boterde het niet tussen haar en Sara. Ze vluchtte en rustte bij de bron. Daar had ze een mysterieuze ontmoeting. Ook zij. Daarom gaf ze de bron de naam Lachai-Roï, ‘God die mij ziet.

Vader drukt zijn hand steviger op mijn hoofd. Hij schraapt zijn laatste woorden.

Jij en Ismaël blijven door mij voor altijd met elkaar verbonden ... Laat Lachai-Roï een bron van zegen zijn, voor jou en Ismaël en jullie beider nageslachten ... Heb reine handen en een zuiver hart ... Laat je niet in met leugens ... Zweer niet bedrieglijk ... Dan zul je levenskracht en welslagen van de Enige ontvangen ... Zijn zegen is bestemd voor de hele aarde ... En tot in eeuwigheid zal de Enige gedenken ... het verbond dat Hij met mij sloot.

Vaders hand glijdt van mijn hoofd.

Ik zou het een mooi gebaar vinden ... als jij en Ismaël ... samen ... mijn lichaam begraven ... bij Sara ... in Machpela ... in ons familiegraf.

Ik knik. Vader sluit zijn ogen. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht.

Genesis 25, 8-11

Abraham stierf in gezegende ouderdom; na een lang leven blies hij de laatste adem uit en werd hij met zijn voorouders verenigd. Zijn zonen Isaak en Ismaël begroeven hem in de grot van Machpela. Na Abrahams dood zegende God Isaak, zijn zoon, die bij de bron Lachai-Roï ging wonen.
Publicatie

Bovenstaande tekst is door mij op verzoek van Berne Media aangeleverd als bijdrage voor het boekje
Op Hoop van Zegen, bemoediging en troost voor zieken
Heeswijk, 2007
Anoniem (tussen 526 en 547)
Gastvriendschap en offer van Abraham
Mozaïek
Ravenna - San Vitale
2016 Paul Verheijen / Nijmegen