Paul Verheijen

RUBENS

Justus van Beauvais

Cefalofoor

In de legendarische en op vrome fantasie berustende Acta van Justus van Beauvais is te lezen dat Justus een negenjarig jongetje uit Auxerre was.
Tijdens de vervolgingen onder keizer Diocletianus in de 3e eeuw vergezelde Justus, negen jaar oud, zijn vader van Auxerre naar Amiens om het losgeld van zijn gevangengenomen oom te betalen.
Onderweg gaf het kind zijn tuniek aan een arme man en hield alleen een eenvoudig hemd over.
Na de vrijlating van de oom waren de drie mannen op weg terug naar Auxerre toen de proconsul Rictiovarus hen in de buurt van Beauvais bij het huidige Saint-Just-en-Chaussée liet achtervolgen door vier ruiters.
De twee volwassenen verstopten zich in een grot om de soldaten te ontwijken.
Omdat Justus niet wilde vertellen waar zijn vader en oom zich hadden verstopt, steeg een van de achtervolgers af en onthoofdde de jongen.
Maar het lichaam van Justus stond op en liep verder met zijn hoofd in zijn handen, in het bijzijn van zijn vader en oom die uit hun schuilplaats waren gekomen.
Er zijn rapporten die suggereren dat zijn moeder in Auxerre dat hoofd thuisbezorgd kreeg.
In de anomieme Passio van Justus van Beauvais uit de 8e eeuw verneemt men:
Toen men zijn hoofd wilde wegpakken, stond zijn lichaam dat daar lag op, nam het hoofd in de handen en hield het in de schoot. En zijn tong sprak vanuit zijn hoofd, bad tot de heer God en zei: `God Vader, Heer van hemel en aarde, ontvang mijn ziel want ik ben schuldeloos en rein van hart.'
Justus is waarschijnlijk identiek met andere heiligen van deze naam.

Het Roomse Martelaarsboek herdenkt hem op 18 oktober:
Te Louvres in de streek van Beauvais de heilige martelaar Justus. Hij was nog maar een knaap, toen hij in de vervolging van keizer Diocletianus onder de landvoogd Rictiovarus werd onthoofd.
In de Antwerpse jezuïetenkerk Sint-Carolus-Borromeus wordt zijn schedel vereerd (zie onder).
Het Bretonse plaatsje Saint-Just, gelegen tussen Pipriac en Redon (Ille-et-Vilaine) is naar hem genoemd.

Levendig

Balthazar I Moretus (1574-1641), hoofd van de Antwerpse drukkerij Plantijn, gaf zijn vriend en vertrouweling Rubens opdracht tot dit schilderij voor de annunciaten, zusters die de wonderbaarlijke schedel van Justus in hun klooster bewaarden.
Rubens werkte sinds 1609 samen met deze drukker voor de illustratie van boeken, met name meer dan veertig frontispices, en had in 1611-1612 voor de familiekapel de Verrijzenis (Antwerpen, kathedraal) geschilderd.
Rubens, die in mei 1629 door Antwerpen trok, maakte een schets voordat hij aan het werk begon.
Toen de orde van de annunciaten in 1785 door Jozef II van Oostenrijk werden onderdrukt, werd het werk in Brussel verkocht en kwam het aan in Parijs.
Zes jaar later kocht Napoleon III het en bood het aan aan de stad Bordeaux in ruil voor een ander schilderij.

In een eenvoudige compositie brengt Rubens deze bizarre legende letterlijk tot leven.
Rechts op de achtergrond verdwijnt de soldaat die Justus onthoofd heeft uit beeld.
Met verbaasde blik kijken Justus' vader en oom naar de met zijn hoofd weglopende knaap.
Ook het hoofd lijkt nog te leven.
Peter Paul Rubens (1577-1640)
Het Mirakel van Sint-Justus (±1630)
Olieverf op doek, 191 x 134 cm
Bordeaux - Musée des Beaux-Arts
2016 Paul Verheijen / Nijmegen