Paul Verheijen

ZEVENSLAPERS

Legende

372 jaar slapen

De Zevenslapers van Efeze waren volgens de Legenda Aurea Maximianus, Malchus, Martinianus, Dyonisius, Johannes, Serapion en Constantinus. Tijdens de vervolging onder keizer Decius vluchtten zij in een grot in de berg Celion om de verplichting aan de afgoden te offeren te ontlopen. God bracht de zeven daar in een diepe slaap. Toen ze werden gevonden werden zij ingemetseld in de grot om ze van honger en gebrek te laten omkomen. Twee christenen, Theodorus en Rufinus, maakten een verslag van hun martelaarschap en legden dit document behoedzaam tussen de stenen.
Na 372 jaar woekerde de ketterij van hen die de verrijzenis ontkenden. Toen God dit bemerkte gaf hij een burger in Efeze de opdracht op de berg hutten te bouwen voor zijn herders. Toen steenhouwers de toegang tot de grot vrijmaakten, richtten de zeven mannen zich op en groetten elkaar, niet beter wetend dan dat ze maar een nacht hadden geslapen. Malchus begaf zich vervolgens naar de stad om brood te kopen. Hij verbaasde zich erover dat de stad veranderd was en dat iedereen gewoon over Christus sprak, terwijl dat gisteren nog verboden was. Bij de broodverkopers betaalde hij met zilveren munten. Toen die dat zagen, dachten zij dat hij een schat gevonden had van keizers van lang geleden. Ze dwongen hem te zeggen waar die schat verborgen was. Malchus weigerde in de veronderstelling dat hij dan voor keizer Decius gesleept zou worden. Hij werd vervolgens met een touw om zijn hals door de stad gesleept. Een bisschop en een proconsul sommeerden de burgers om Malchus met zijn zilverstukken bij hen te brengen. Op de vraag hoe hij aan die zilverstukken kwam, antwoordde Malchus dat hij die van zijn ouders had gekregen. Gevraagd naar hun namen zeiden bisschop en proconsul dat ze nog nooit van hen hadden gehoord en dat ze Malchus' verhaal dus niet geloofden. Malchus nodigde hun uit mee te komen naar de grot.
Jacobus de Voragine sluit dan zijn hagiografie over de Zevenslapers af:
De bisschop dacht na en zei tegen de proconsul: 'Dit is een visioen dat God door deze jongeman wil tonen.' Zij gingen dus met hem mee en een talrijke menigte uit de stad volgde hen. Malchus ging het eerst naar binnen bij zijn kameraden. De bisschop, die na hem binnenkwam, vond tussen de stenen een brief die met twee zilveren zegels was verzegeld. Hij las hem aan het verzamelde volk voor. Zij luisterden allen vol verbazing. Toen ze de heiligen in de grot zagen zitten met gezichten bloeiend als rozen, wierpen ze zich ter aarde en verheerlijkten God. Meteen zonden de bisschop en de proconsul een bode naar keizer Theodosius met het verzoek snel te komen om de wonderen te zien die God zojuist had getoond. De keizer stond dadelijk op van de grond en van de zak waarop hij treurde en reisde, God verheerlijkend, van Constantinopel naar Efeze. Allen liepen hem tegemoet en gezamenlijk gingen ze de berg op naar de grot. Zodra de heiligen de keizer zagen, straalden hun gezichten als de zon. De keizer trad binnen, wierp zich voor hen ter aarde en verheerlijkte God. Hij stond op, omhelsde hen en weende over ieder van hen, terwijl hij zei: 'Nu ik u zie, is het mij alsof ik de Heer zag toen Hij Lazarus opwekte'. Toen zei sint Maximianus tegen hem: 'Geloof ons. Het is omwille van u dat God ons heeft opgewekt vóór de dag van de grote verrijzenis, opdat u zonder te twijfelen gelooft dat er een verrijzenis van de doden is. Want wij zijn waarlijk verrezen en wij leven. En zoals een kind dat in de moederschoot is geen pijn voelt en leeft, zo waren wij in leven, wij lagen te slapen en merkten niets.' En na deze woorden bogen zij voor aller ogen hun hoofd naar de grond, sliepen in en gaven de geest volgens Gods wil.
De keizer stond op, viel wenend op hen neer en kuste hen. Hij gaf opdracht gouden doodskisten te maken om hen daarin te leggen, maar zij verschenen die nacht aan de keizer en zeiden dat hij hen zo moest laten, zoals ze tot dan toe in de aarde hadden gelegen en uit de aarde waren opgestaan, totdat God hen opnieuw zou opwekken. Daarop liet de keizer die plaats met vergulde stenen versieren en alle bisschoppen die hun geloof in de verrijzenis beleden kwijtschelding van straf verlenen.
Dat zij 372 jaar hebben geslapen, zoals men zegt, kan betwijfeld worden, want zij zijn opgestaan in het jaar des Heren 448. Maar Decius was slechts een jaar en drie maanden aan de macht, inm het jaar des Heren 252. En daarom hebben ze maar 196 jaar geslapen.

(Legenda Aurea 97,66-84)
Op de afbeelding hierboven zien we de Zevenslapers in de grot met de tas met documenten op de voorgrond. Deze voorstelling handhaafde zich vooral ook op iconen, vaak met hun namen erbij geschreven.

De Koran

De oudste versie van deze legende is vrijwel zeker ontstaan in Syrie vanwege de theologische strijd over de preëxistentie van de ziel en de lichamelijke verrijzenis.

In aangepaste vorm kwam het verhaal ook in de Koran terecht (Soera Al-Kahf, 'De Grot', 18,9-31). Hier slapen de zeven 309 jaar en zijn ze bovendien vergezeld van een hond.

Op een miniatuur uit een 14e-eeuws Perzisch handschrift - bewaard in de stadsbibliotheek van Ettinghausen - zien we keizer Theodosius te paard met zijn gevolg bij de Zevenslapers. Op de voorgrond ligt de hond. Uiteraard ontbreekt op dit islamitische miniatuur de christelijke bisschop.
Anoniem
Septem Dormientium (eind 900)
Miniatuur uit Menologion van Basilius II
Rome - Vaticaanse bibliotheek
2016 Paul Verheijen / Nijmegen