Paul Verheijen

KATHEDRAAL VAN CHARTRES

Sirach, Judit en Jozef

Godsverering

De huidige plaats Chartres heeft een lange traditie op gebied van godsverering.
Reeds in voorchristelijke tijden werd op deze plaats een Moedergodin met kind vereerd.
In de tijd van Julius Caesar was het een gewijde plek in het bos waar de druïden eens per jaar bij elkaar kwamen.
De Cathédrale Notre-Dame de Chartres is een vroeg-gotische kathedraal die tot de beroemdste van Frankrijk behoort.
De kathedraal werd gebouwd tussen 1194 en circa 1220.
De beroemdste reliek van de kathedraal is een kleed of sluier, de Sancta Camisia, het kleed van de Maagd Maria dat zij droeg toen zij wenend onder het kruis (Stabat Mater) van haar stervende zoon Jezus stond.
Andere legendes zeggen dat Maria het droeg tijdens de Annunciatie, terwijl ook gezegd wordt dat het gedragen werd tijdens de geboorte van Christus.
Het kleed werd in 876 door Karel de Kale, kleinzoon van Karel de Grote, aan de kerk geschonken.

Sculpturen

De monumentale sculpturen van de kathedraal van Chartres worden zowel gewaardeerd om hun overvloed als om hun kwaliteit.
Grote ensembles, reliëfs en standbeelden sieren alle portalen van de kathedraal.
Ze bieden een compleet panorama van de gotische beeldhouwkunst vanaf het moment waarop het brak met de romaanse tradities.

Als voorbeeld is hier een afbeelding te zien van drie beelden van figuren uit het Eerste Testament aan het noordelijk portaal.
Ze zijn te identificeren vanwege de sokkel waarop zij staan.

Op de rechtersokkel zien we een vrouw die luistert naar wat een slangachtige duivel haar influistert.
Het betreft de vrouw van Potifar die hier op het idee komt Jozef te verleiden.
In het midden is op de sokkel een hondje afgebeeld.
Het symbolisert de trouw van Judit.
De linkersokkel is een kerkgebouw en verwijst naar Jezus Sirach.

Jezus Sirach

Jezus Ben (zoon van) Sirach was een joodse schriftgeleerde die enerzijds de hellenistische wereld goed kende en een open oog had voor wat er omging, en die anderzijds vasthield aan de mozaïsche Wet en de traditionele joodse vroomheid.
Tussen 180 en 70 VGJ schreef hij in Palestina het zeer lange deuterocanonieke bijbelboek Wijsheid van Jezus Sirach.
De titel is genomen uit de colofon op het einde van het boek (50,27).
De inhoud ervan bestaat voor het grootste deel uit een niet gering aantal spreuken, die in kleine groepen van ongeveer tien gebundeld zijn en verwantschap vertonen met die van het oudere boek Spreuken.
Zij behandelen in het eerste deel van het boek een rijk gebied aan menselijke ervaring op het terrein van het familiaire en maatschappelijke leven.
Een tweede deel bevat een loflied op Gods openbaring in de schepping (42,15-43,33) en een gedicht over de Wijsheid, zoals die bleek in de geschiedenis van het volk van God (44,1-50,24).
Het slot wordt gevormd door een hymne over de liefde tot de Wijsheid.
Aan het boek gaat in de Griekse vertalingen een woord van de kleinzoon van Jezus Sirach vooraf, die deze vertaling in of kort na 132 VGJ in Egypte bezorgde.
Sommige clusters spreuken zijn gedichten van een niet onbelangrijke literaire kwaliteit, zoals de liederen over de eerbied voor God (onder meer 1,11-21), over de Wijsheid (24,1-22) en over de schepper en bestuurder van de wereld (39,12-35)
Sirach was in staat om in zijn leergedichten verrassende, kleine zelfportretten te verwerken (onder meer 24,30-34; 39,1-11).
In het boek toont Sirach zich een aristocraat, een bereisd man en een liefhebber van lezen, muziek, lekker eten en goed gezelschap.
Hij was vroom en leefde mee met armen en onderukten.
Typerend voor zijn tijd is dat hij argwanend stond tegenover vrouwen.
Ik leef liever samen met een leeuw en een draak dan met een kwaadaardige vrouw (Sirach 25,16).

De tekst van het boek, dat bij de rabbijnen Boek van Ben Sira heet, in de Septuagint de naam Sophia Sirach en in de Vulgaat Ecclesiasticus draagt, werd oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven.
Die Hebreeuwse tekst is verloren geraakt en men moest zich tevreden stellen met Griekse en Syrische vertalingen.
Op het einde van de 19e eeuw en in 1930 vond men in een Geniza (bewaarplaats voor versleten Wetsrollen en dergelijke) in Oud-Caïro grote stukken van de oorspronkelijke tekst uit handschriften van ca. 1000 terug.
Het boek hoort niet tot de joodse canon, maar wordt in de kommentaren wel met respect geciteerd.
In de christelijke kerken was het dermate geliefd en zo vaak bij voorlezingen in liturgische diensten gebruikt dat het daarom - volgens een bepaalde uitleg - de naam Ecclesi-asticus kreeg, 'kerk(elijk) boek'.
De NBV21 schaart het onder de elf apart opgenomen deuterocanonieke boeken.

Jezus Sirach werd zelden afgebeeld.
In dit noorderportaal van de kathedraal in Chartres werd hij als in steen gekapt door een anonieme meester na 1224.
Zijn voeten staan elegant op twee decoratieve gestileerde koolbladeren en hij heeft een (nu?) tekstloze banderol in de handen.
Hij is als persoon uit het Eerste Testament herkenbaar aan de console waarop een kerkgebouw is uitgehakt, verwijzend naar de Latijnse naam van zijn boek: Ecclesiasticus.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen