Paul Verheijen

MOZES

Jodendom - Christendom - Islam - Iconografie

Jodendom

De naam Mozes komt niet voor in buiten-bijbelse historische bronnen. Desondanks is hij uiterst prominent aanwezig in de drie monotheïstische religies. Mozes is een ambivalent figuur: van moordenaar naar bevrijder en van prins naar herder. Ook mensen die door God worden geroepen hebben of hadden blijkbaar hun gebreken. Er wordt wel beweerd dat met Mozes de sociale gerechtigheid is begonnen. Hij is feitelijk ontheemd, want noch thuis in Egypte noch in Midjan waarheen hij vluchtte.
Het leven van Mozes wordt - al dan niet met overlappingen - beschreven in de boeken Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium van het Eerste Testament. Dat leven kan schematisch als volgt worden samengevat: Deze omvangrijke Mozes-cyclus is in latere joodse tradities nog aangevuld. De Midrasj Rabba vertelt dat de dochter van de farao langs de oever van de Nijl ging wandelen. Daar ontdekte zij in het riet een mandje, waarin de kleine Mozes lag. Zij stak haar hand uit om het mandje naar zich toe te trekken. Maar haar arm was te kort. Toen gebeurde er een wonder en haar arm werd langer. De moraal: als men een ver verwijderd doel bereiken wil, moet men niet twijfelen aan de mogelijkheden. De hoofdzaak is de sterke wil het doel te bereiken.

De prinses had over haar hele lichaam een lelijke uitslag, waar zij erg onder leed. De geneeskunde der Egyptische artsen had gefaald. Nauwelijks echter had zij het mandje aangeraakt of haar uitslag verdween en zij was genezen. Daardoor herkende zij de genezende en verlossende kracht van het kind dat in het mandje lag. Batja bracht de zuigeling naar het koninklijk paleis, waar hij groot gebracht werd.

Deze Midrasj Rabba verklaart ook het feit waarom Mozes bij de brandende braambos tegen God zegt dat hij geen goed spreker is.

Een andere legende weet van een strijd tussen de duivel en Michaël om het bezit van Mozes' lichaam na diens dood.

De joodse historicus Flavius Josephus beschrijft zijn leven in Joodse Geschiedenis, Boek II,201 tot en met Boek IV,331. Hij weet allerlei 'feiten' te melden over Mozes die in de bijbel niet terug zijn te vinden.

Christendom

De naam Mozes is in het Tweede Testament zo'n 80 keer te lezen. Mozes komt ook in diverse apocriefe werken voor, waarvan sommige ideeën daarin hun weg hebben gevonden naar canonieke werken in het Tweede Testament. Zo is de twist tussen de aartsengel Michaël en de duivel over Mozes' lichaam in Judas 9 volgens Origenes te herleiden tot het apocriefe werk Analepsis Moiseos, 'Hemelvaart van Mozes'. Het is onduidelijk of dit werk hetzelfde is als het werk dat Athanasius Anabasis Moiseos noemde en dat in het Nederlands ook vertaald kan worden als 'Hemelvaart van Mozes'.

De traditie over een hemelvaart van Mozes was mogelijk ook de reden dat Mozes werd genoemd bij Jezus' Transfiguratie. In dit verhaal verschenen Mozes en Elia naast Jezus. Over Elia wordt in de Hebreeuwse Bijbel vermeld dat hij werd 'meegevoerd naar de hemel' (2 Koningen 2:11), wat in sommige apocriefe werken en door Josephus ook werd gezegd over Mozes, waarbij hij de tegenstelling opmerkt met de vermelding in 'de heilige boeken' dat Mozes stierf. Hierin werd ook beschreven dat Mozes werd omhuld door een wolk, op dezelfde wijze als dit wordt genoemd bij de gedaanteverandering van Jezus (Lucas 9:34).

Origenes was de eerste die opmerkte dat in het verslag van de gedaanteverandering van Jezus met Mozes en Elia 'de (mozaïsche) Wet en de Profeten' werden aangeduid. Luther deelde dit en dacht dat zij werden genoemd om aan te geven dat de Wet en Profeten door Jezus zouden worden vervuld. Johannes Chrysostomus noemde drie mogelijkheden waarom Mozes en Elia naast elkaar werden gezet. Naast hun vertegenwoordiging van de Wet en de Profeten, zou het kunnen zijn omdat Mozes dood was en Elia als nog levend werd beschouwd. Door hen beiden te noemen zou worden aangeduid dat God een God van de levenden en de doden was. De andere mogelijkheid die hij noemde was dat zij allen vertegenwoordigden die visioenen van God hadden gehad.

Het Christendom incorporeerde Mozes als heilige profeet en de rooms-katholieke Kerk creëerde zelfs een feestdag voor hem op 4 september.

Islam

De Mozesverhalen in de koran vormen geen aaneensluitend geheel. De gegevens zijn verspreid over 34 soera's, bevatten heel wat herhalingen en staan niet altijd in dezelfde volgorde als in het bijbelboek Exodus. Eigenlijk betreft het belerende bezinningen op het leven van Mozes (Moesa), die geschetst wordt naar het model van Mohammed. Met 136 vermeldingen in de koran is Mozes veruit de meest genoemde profeet, meer dan Jezus en Abraham. In de oudste koranteksten komt Mozes onmiskenbaar als een profeet naar voren: iemand die zonder omwegen opkomt voor het monotheïsme. Pas in latere koranteksten verschijnt hij als wetgever.
De koran bevat ook een paar andere 'profetenverhalen' over Moesa die geen bijbelse achtergrond hebben (18,60-82): hij gaat op reis en ontmoet een onbekende gezel, een 'dienaar van Allah', die (niet in de koran maar in de traditie) al-Khadir genoemd wordt.

Al in zijn prilste jeugd krijgt Moesa van Allah een gunst. Nadat zijn moeder hem in een kist in de 'zee' heeft gegooid, werpt de zee hem op de kust, waar hij wordt opgenomen door een 'vijand van Allah', iemand die niet in Allah gelooft. Door tussenkomst van zijn zus wordt hij aan zijn moeder toevertrouwd. Zo is de jonge Moesa gered (20,37-40 en 28,7-14).

Allah roept Moesa vanuit een vuur en zendt hem naar Firaun (de farao) (20,9-37). Volgens de koran wordt Moesa eerst en vooral gezonden om op te roepen tot het monotheïsme en in het eindoordeel over het leven en tot het beoefenen van het rituele gebed. In 28,29-35 komt de reddende bekommernis van Allah tot uiting. Omdat Allah hem in het brandende braambos aansprak kreeg Mozes de naam kaliem Allah, 'hij die met Allah sprak'. Moesa wordt profeet en gezant, samen met zijn broer Haroen (Aäron). De confrontatie tussen Mozes en de farao zal de strijd zijn tussen een moslimgezant en een hoogmoedige ongelovige die zelf de opperste heer wil zijn en die daardoor zijn volk tot dwaling brengt en het op verkeerde wegen leidt (20,79). Firaun is het tegendeel van de moslimgelovige: hij is onbeschaamd (20,43); hij en zijn raadslieden zijn hoogmoedig en misdadig (23,46; 10,75; 28,39); hij leidt zijn volk naar het vuur (11,97 en 28,41); hij kan geen maat houden (10,83). Toch krijgt Firaun de kans om zich te bekeren (20,44).

Moesa's zending wordt ondersteund door negen wondertekenen (27,12; 17,101). Zijn hand wordt wit (20,22-23; 28,32); verschillende keren verandert zijn staf in een slang (28,31), onder meer om de tovenaars van de farao te bedreigen (20,17-21 en 61-70). Tenslotte mag hij toch vertrekken met zijn volk. Met zijn staf splitst Moesa de zee. Zijn volk trekt er droogvoets doorheen maar de troepen van Firaun worden door het water verzwolgen (20,77-79 ; 28,40). Op het laatste moment komt Firaun tot inzicht en spreekt hij de geloofsbelijdenis uit, waarmee de farao wel moslim lijkt.

Allah openbaarde zich op de berg en gaf via Moesa de tafelen van zijn wet aan het volk (7,142.145). Oudere soera's van de koran vermelden dat Allah 'het Boek' gaf aan Moesa (onder andere in 23,49; in 53,36 en 87,19); zij hebben het zelfs over geschreven 'bladen van Moesa en Ibrahim'. De koran en de islamitische legenden stellen Moesa voor als een strenge wetgever. Hij verschijnt als helper van verdwaalde wandelaars en leider van hen die zoeken. Hij staat altijd aan de kant van de wet. Het ontbreekt hem echter aan inzicht in de spirituele kant van de godsdienst. Volgens de koran waren de Israëlieten in Egypte welvarend en tevreden. Zij beschikten over tuinen, bronnen en veldgewassen en hadden een voortreffelijke positie en een aangenaam leven (44,24-27). Door de uittocht moeten zij dit alles achterlaten. In de woestijn worden zij gevoed met manna en kwartels (20,80). Maar wanneer Moesa eens naar Allah gaat komt het volk tot dwaling. Het wordt hiertoe aangezet door as-Samiri, de Samiriet (20,85-97), wiens naam elders in de koran niet voorkomt, ook niet in andere verhalen over de ontrouw van het volk. Hij laat mensen sieraden samenbrengen en maakt daarvan een kalf dat hij tot hun god uitroept (ook in 7,148-154). Zelfs Haroen (Aäron) kan hem niet tegenhouden. Het volk stelt Mozes een overdreven vraag voor: het wil Allah van aangezicht tot aangezicht zien, in alle duidelijkheid. Door een donderslag uit de hemel moeten zij begrijpen dat Allah deze vraag niet duldt (2,55). Maar het wordt hun vergeven. Ook dat zij een kalf als god hebben vereerd wordt hen vergeven. Allah gaat met het volk een betrouwbaar verdrag aan, maar zij verbreken het (2,153-155). Allah zendt het volk manna en kwartels. Wanneer Mozes met de staf op de rots slaat ontspringen twaalf bronnen waaruit zij kunnen drinken. Maar het volk vraagt nog meer: groenten, komkommers, knoflook, linzen en uien. Daarmee halen ze zich Allahs toorn op de hals (2,61). Uiteindelijk zullen zij veertig jaar lang ronddolen op de aarde (5,26).

De Mozescyclus eindigt zoals in Exodus. Israël trekt het land Kanaän binnen. De koran vermeldt dat Allah het volk Israël heeft uitverkoren en dat het dit land mag bewonen (17,104 en 44,33).

Iconografie

Mozes is in de kunst talloze malen uitgebeeld, prominent of figurerend binnen andere taferelen. Een merkwaardig detail van sommige van die afbeeldingen is dat Mozes twee hoorntjes op zijn hoofd heeft. Achtergrond hiervan is dat in Exodus staat vermeld, dat Mozes van JHWH op de berg Sinaï twee nieuwe stenen tafelen ontvangt met de Tien Geboden en vervolgens terugkeert naar het volk.
Toen Mozes de berg Sinaï afdaalde met de twee stenen platen van het verbond, was hij zich er niet van bewust dat zijn gezicht glansde omdat hij met God gesproken had.
(Exodus 34:29)
In het Hebreeuws wordt hier van het gezicht van Mozes gezegd dat het qaran. Dit werkwoord komt in het hele Eerste Testament alleen hier voor en in Psalm 69:32. Omdat het is afgeleid van het zelfstandige naamwoord qeren dat 'hoorn' betekent, vertaalde Hiëronymus in zijn Latijnse Vulgaat het werkwoord met cornuta esset, 'dat het gehoornd was'. In de context van de scène die draait om Mozes' gezicht en niet om zijn hoofd, kan het werkwoord beter met 'glanzen, stralen, glinsteren' vertaald worden, zoals vrijwel alle vertalingen doen. Maar in de kunst bleef Mozes zijn hoorntjes houden, hetgeen tot bizarre interpretaties kan leiden: Mozes de duivel, de deugniet, de door zijn vrouw bedrogen man.

Drie evangelisten van het Tweede Testament maakten dankbaar gebruik van deze stralende Mozes bij hun beschrijving van Jezus' Transfiguratie, door Jezus ook te laten stralen, en wel in het bijzijn van Mozes.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen