Paul Verheijen

RAFAËL

De Parnassus

Poëzie

De 'Parnassus' verheerlijkt het schoonheidsidee. Apollo zit op een top van de Parnassus bij de bron Castalia. Hij is omringd door negen Muzen en door achttien dichters.
Al de vermaardste dichters zijn daar levensecht afgebeeld, zowel die uit de oudheid als die uit de moderne tijd, tot aan Rafaëls eigen tijd toe, deels gekopieerd van standbeelden, deels van penningen en vooral van oude schilderingen, maar ook wel, als ze nog in leven waren, rechtstreeks door Rafaël geportretteerd.
(Vasari in zijn Vite)
Apollo speelt op een lira da braccio die in plaats van de gebruikelijk zeven snaren in de klassieke iconografie nu negen snaren telt (vanwege de negen Muzen?) en door hem op de arm wordt vastgehouden.
Rafaël haal de zijn inspiratie voor de scène zowel uit vroege christelijke afbeeldingen van het Paradijs als uit voorstellingen van dichters die zich verzamelen in Romeinse tuinen en parken.
De Parnassus is te beschouwen als een lofrede op een translatio litterarum, in dit geval een overdracht van alle grote poëzie uit het verleden naar het Rome van paus Julius II. Daardoor groeiden stad en paus tegelijkertijd uit tot het centrum van de dichtkunst. Het Vaticaan wordt beschouwd als de plaats van een antiek heiligdom van Apollo. De naam mons Vaticanus is afgeleid van het vaticinium (profetie) van vates, zieners, die daar bijeenkwamen. De dichters zelf zijn eveneens vates door goddelijke inspiratie. Het venster in deze muur biedt uitzicht op de Cortile del Belvedere. Julius II verplaatste zijn groeiende collectie Romeinse beeldhouwkunst hierheen, naar een afgesloten binnenplaats in de Villa Belvedere zelf. Hij kroonde daar zelf dichters met laurier, waardoor deze plek werd getransformeerd in een Parnassus.

In een eerder stadium van de voorbereiding, zoals blijkt uit een gravure van Raimmondi (zie inzet), bespeelde Apollo nog de oude lier en ontbraken eigentijdse dichters.

De wandversiering onder de Parnassus toont twee voorstellingen in grisaille:
  • Alexander de Grote laat de Ilias en de Odyssee opbergen in de sarcofaag van Achilles (links)
    Alexander de Grote had een grote bewondering voor deze twee epen van Homerus als heilige en inspirerende werken. Volgens overleveringen nam hij altijd een exemplaar van de Ilias met zich mee op zijn veldtochten en bewaarde het onder zijn kussen. Hij zag zichzelf als een tweede Achilles en probeerde zijn eigen leven te modelleren naar deze held. Hij eerde het vermeende graf van Achilles door er offers te brengen en hij zou de geschriften van Homerus in diens sarcofaag hebben laten opbergen.
  • Augustus verhindert de verbranding van de Aeneis (rechts)
    Vergilius stierf in 19 VGJ voordat hij zijn epos volledig had kunnen afwerken. In zijn testament zou hij opdracht hebben gegeven om de Aeneis te laten verbranden, omdat hij het werk als onvoltooid beschouwde. Keizer Augustus, die het belang van het werk inzag als nationaal epos van Rome, negeerde deze wens. Hij gaf de dichters Varius Rufus en Plotius Tucca de opdracht om de tekst te redigeren en uit te geven.
Hieronder zien we een lambrisering in trompe l'ouil met doorkijkjes door vier poorten en twee openstaande vensters.
Inzet: Marcantonio Raimondi (1480-1534) - Parnassus (1517-20) (Kopergravure 36 x 47 cm, New York - MET)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen