Paul Verheijen

AARTSENGELEN

Negen koren - Cherubijnen - Serafijnen - Engelbewaarders

Negen koren

Engelen komen zowel in de bijbel voor als in latere deuterocanonieke en apocriefe boeken.
Naar de letterlijke betekenis van hun naam zijn zij boodschappers, namelijk van God naar de mensen.
In de vroege middeleeuwen kwam men tot een merkwaardige hiërarchische indeling van alle engelen in negen koren in drie orden.
  • EPIPHANIA
  • HYPERPHANIA
    • Dominationes (vorstendommen)
    • Virtutes (machten)
    • Potestas (krachten)
  • HYPOPHANIA
    • Principatus (heerschappijen)
    • Aartsengelen
    • Engelen
Hoewel de aartsengelen in deze verdeling behoren tot het een na laagste koor, zijn zij in de iconografie het meest uitgebeeld.
Hieronder volgt een schema van de vier bekendste onder de zeven aartsengelen.
Alle zeven hebben een gezamenlijke liturgische feestdag op 20 april.
naambetekenisfeestdagattribuutEerste TestamentTweede Testamentdeuterocanoniek / apocrief
GABRIËL
(Arabisch: Djibril)
God is mijn gabber
(kameraad)
24 maart
29 september
lelietakDaniël 8,16-26 en 9,21-27Lucas 1,11-20 en 1,26-38
(Annunciatie)
MICHAËLWie is als God8 mei
29 september
zwaardDaniël 10,13-21 en 12,1Openbaring 12,7-12
RAFAËLGod geneest29 september
(tot 1969)24 oktober
wandelstafTobit
URIËL
(Koptisch: Suriël)
God is licht4 februari
20 april
15 juli
29 september
vlammend zwaard1 Henoch
4 Ezra
Een bijzondere engel is LUCIFER (lichtdrager) die opstandig werd tegen God en daarom verstoten door God tot SATAN.
Voor de overige drie aartsengelen wordt een keuze gemaakt uit:
  • BAR(A)DIËL
  • BARQUËL
  • BERACHIËL
  • CHAMUËL
  • JEHUDIËL
  • JOFIËL
  • PAZRIËL
  • RAGUËL
  • REMIËL
  • SHA(T)CHQUIËL
  • SHEALTIËL
  • SIDRIËL
  • ZADKIËL
  • ZERACHIËL

Cherubijnen

Het Nederlandse woord cherubijn stamt af van het Hebreeuwse woord kerub dat mogelijk samenhangt met een Akkadisch werkwoord dat 'zegenen' betekent.
In Mesopotamië werd daarmee een godheid van de tweede rang aangeduid die als middelaar optreedt tussen de mensen en hogere goden.
In het Eerste Testament worden cherubijnen (cherubsen / kerubsen) bij verschillende gelegenheden genoemd.
Bij de tuin van Eden bijvoorbeeld staat een cherubs na de zondeval met een heen en weer flitsend vlammend zwaard de weg naar de levensboom te bewaken (Genesis 3,24).
De cherub kon ook dienen als decoratie: voor de Ark van het Verbond moest het joodse volk bijvoorbeeld aan weerszijden een gouden cherubs vervaardigen (Exodus 25,18-19).
De enige keer dat het woord cherubs voorkomt in het Tweede Testament wordt hiernaar verwezen (Hebreeën 9,5).
Over JHWH wordt dikwijls gezegd dat hij troont op cherubsen.
Cherubsen wijzen op de nabijheid of aanwezigheid van een godheid die ze moeten behoeden voor profaan contact.
Hoewel ze oorspronkelijk geen engelen waren, zijn ze sinds de joodse apokalyptiek daarmee wel gelijkgesteld.

In de meeste christelijke afbeeldingen van cherubs verschillen ze niet van 'gewone' engelen en worden ze afgebeeld als mensen met vleugels.
Soms ook - zie bijvoorbeeld de detailafbeelding van de Annunciatie van Simone Martini - met vier vleugels.
In de kunstgeschiedenis wordt een mollig kinderfiguurtje (putto) met vleugels ook wel cherubijntje genoemd (zie de iconische putti op de Sixtijnse Madonna van Rafaël).

Serafijnen

In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van zijn mantel vulde de hele tempel. Boven Hem stonden serafs. Elk van hen had zes vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om mee te vliegen. Zij riepen elkaar toe: 'Heilig, heilig, heilig is de Heer van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn majesteit.'
(Jesaja 6,1-3)
In de Openbaring van Johannes worden in het Tweede Testament ook zesvleugelige figuren genoemd die dit trisagion (in het Latijn sanctus, sanctus, sanctus) uitspreken, maar heten daar zooion, 'wezen' (Apokalyps 4,7-8).
De omschrijving van hun uiterlijk duidt op cherubijnen, maar hun zes vleugels op serafijnen.

In Numeri 21,6 worden slangen genoemd, saraf, 'giftige slang', die als straf door JHWH op het ongeduldig geworden volk worden afgestuurd.
Op voorbede van Mozes beval JHWH hen een saraf te maken waarvan de aanblik genezend werkte.
Jesaja 14,29 en 30,6 spreekt in de context van slangen over een saraf meofef dat de NBV21 vertaalt met 'vliegende gifslang'.
Misschien duidt Jesaja hier op de buitengewoon giftige zwarthalscobra die in staat is bomen in te springen en dan van boom naar boom voort te bewegen, wat de voorstelling van vliegen kan hebben veroorzaakt, maar hij zou ook kunnen denken aan een fabelwezen als een griffioen.
Zijn de serafijnen in het citaat hierboven ook gevleugelde brilslangen of griffioenen met de functie van troonwachter?
De slangenwezens worden in elk geval met menselijke lichaamsdelen uitgerust.
De betekenis van deze sfinx-achtige wezens is omstreden.
Wordt door de brilslangen de heiligheid van JHWH tot in het onmetelijke verhoogd of passen ze binnen de strafcontext van het Laatste Oordeel?

In het visioen van zijn stigmatisatie ziet Franciscus de gekruisigde Christus als een serafijn vanwege de zes vleugels.

Engelbewaarders

De opvatting dat mensen onder de bescherming staan van een engel lezen we in het Eerste Testament bijvoorbeeld in het boek Exodus waar God een engel voor het joodse volk uitstuurt om het op hun woestijntocht te beschermen.
(Exodus 23,20-23)

In het boek Tobit is het de engel Rafaël die als reisgezel Tobias beschermt.

In het Tweede Testament lezen we over Petrus dat hij - wonderbaarlijk uit de gevangenis bevrijd - aanklopt aan een poort en de bewoners menen met zijn beschermengel van doen te hebben.
(Handelingen van de apostelen 12,12-17)

Ook een tekst uit het evangelie volgens Matteüs spreekt in die richting.
Waak ervoor ook maar een van deze geringe mensen te verachten. Want Ik zeg jullie: hun engelen in de hemel aanschouwen onophoudelijk het gelaat van mijn hemelse Vader.
(Matteüs 18,10)
Op grond hiervan nam men sinds de theoloog Honorius van Autun (±1080-1154) aan dat elke ziel is toevertrouwd aan een engel.
Ook veel heiligen staan bekend om hun vertrouwelijk omgang met hun engelbewaarder.
Een jaar na de dood van haar zoontje Evangelista verscheen deze aan Francesca Romana (1384-1440; feestdag 9 maart), samen met de aartsengel Michael.
Deze laatste bleef vanaf dat moment zichtbaar bij haar aanwezig en hielp haar de zielen van de mensen te doorgronden, voorspellingen te doen en genezingen te laten gebeuren.

Paulus V (paus van 1605-21) stelde het feest van de Engelbewaarders vast op 2 oktober als volgfeest op het feest van de aartsengelen op 29 september.

Afbeeldingen van engelbewaarders vindt men vaak op tamelijk zoete devotionele prentjes die er vervolgens voor zorgden dat engelbewaarders werden beschouwd als religieuze sprookjesfiguren die redding brengen in allerlei moeilijkheden of als legendarische goede feeën en speelse elfjes die de dagelijkse sleur doorbreken.

Op de devotieprentjes stond meestal het volgende rijmpje:

’s Avonds als ik slapen ga
Kijken mij veertien engeltjes na:
Twee aan mijn rechterzij
Twee aan mijn linkerzij
Twee aan mijn hoofdeind
Twee aan mijn voeteneind
Twee die mij dekken
Twee die mij wekken
Twee die mij wijzen
Naar het hemels paradijze

Afbeeldingen:
- Antoniazzo Romano - Francesca Romana (detail fresco 1468 Rome - klooster Tor di Specchi)
- Gian Lorenzo Bernini - Een kind met een beschermengel (schets 1660-65 - Haarlem - Museum Teylers)
2016 Paul Verheijen / Nijmegen