Paul Verheijen

STEFANUS

Diaken - Martelaar - Verrezen haan - Relieken - Feestdagen - Iconografie en patronaten

Diaken

Toen het aantal leerlingen toenam, ontstond er op een gegeven moment ontevredenheid bij de Griekstaligen, die de Hebreeuwssprekenden verweten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse ondersteuning werden achtergesteld. Daarop riepen de twaalf apostelen de voltallige gemeenschap van leerlingen bijeen en zeiden: ‘Het is niet goed dat wij de zorg dragen voor de gemeenschappelijke maaltijden, want daardoor verwaarlozen we de verkondiging van Gods woord. Kies daarom, broeders en zusters, uit uw midden zeven wijze mannen die goed bekendstaan en vervuld zijn van de Geest. Aan hen zullen we deze taak opdragen, terwijl wij ons zullen wijden aan het gebed en aan de verkondiging van het woord van God.’ Alle leerlingen stemden met dit voorstel in. Ze kozen Stefanus, een diepgelovig man, die vervuld was van de heilige Geest, en verder ook Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet uit Antiochië. Ze lieten deze mannen plaatsnemen voor de apostelen, die een gebed uitspraken en hun daarna de handen oplegden. Het woord van God vond steeds meer gehoor, zodat het aantal leerlingen in Jeruzalem sterk groeide; ook een grote groep priesters aanvaardde het geloof.
(Handelingen van de apotelen 6,1-7)
Men koos zeven mannen die op grond van hun namen allen waarschijnlijk Hellenistisch waren.
Hoewel Lucas de term diakonos, 'dienaar', hier niet gebruikt, werden de zeven mannen vanaf de tweede eeuw diaken genoemd.
Een van deze zeven mannen was Stefanus die dankzij Gods genade en kracht grote wonderen en tekenen onder het volk verrichtte.
Hij had een grote kennis van de geschriften van het Eerste Testament en werd door het Sanhedrin beschuldigd van blasfemie.
Toen ze dit hoorden, werden ze razend op hem, ze knarsetandden van woede. Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God, en Jezus, die aan Gods rechterhand stond, en hij zei: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterhand staat.’ Maar ze schreeuwden en tierden, hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af. Ze dreven hem de stad uit om hem te stenigen. De getuigen gaven hun mantel in bewaring bij een jongeman die Saulus heette. Terwijl Stefanus gestenigd werd, riep hij uit: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest.’ Hij viel op zijn knieën en riep luidkeels: ‘Heer, reken hun deze zonde niet aan!’ En na deze woorden stierf hij. Saulus keurde de moord op hem goed. Nog diezelfde dag brak er een hevige vervolging los tegen de gemeente in Jeruzalem, zodat allen verspreid werden over Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen. Vrome mannen begroeven Stefanus en hieven een luide dodenklacht over hem aan. Saulus probeerde de gemeente te vernietigen door mannen en vrouwen met geweld uit hun huizen te sleuren en hen te laten opsluiten in de gevangenis.
(Handelingen van de apostelen 7,54 - 8,2)
Lucas meldt niet wanneer dit plaatsvond, wie de vrome mannen waren en op welke plaats zij Stefanus begroeven.
Dat vult de Legenda Aurea wel in:
De steniging van Stefanus had plaats in het jaar waarin de Heer ten hemel is ogestegen, in de daaropvolgende maand augustus, bij het aanbreken van de derde dag. Sint Gamaliël en Nikodemus, die het voor de christenen opnamen bij alle beraadslagingen van de joden, begroeven hem op het landgoed van Gamaliël.
(Legenda Aurea 8,82-83)

Martelaar

Stefanus wordt beschouwd als de eerste christen die vanwege zijn geloof in Christus is gedood.
De naam Stefanus betekent in het Grieks 'krans'.
De krans is het attribuut geworden van een martelaar.
In de klassieke oudheid werden lauwerkransen geschonken aan overwinnaars, zowel de winnaars in de atletiek zoals die destijds werd bedreven.
In Rome hadden ze een symboliek die te maken had met het overwinnen van een vijand door een succesvol bevelhebber tijdens zijn triomftocht, de corona triumphalis.
Zo werd een christelijke martelaar ook overwinnaar.
Bij de christenen leefde duidelijk het besef van de innerlijke waarde van het getuigenis waar de dood op volgt.
Een martelaar werd steeds meer gezien als de volmaakte christen, zijn lijden als een parallel met het lijden van Christus.
Hij ging, getooid met de krans van de overwinning, direct de hemelse zaligheid binnen zonder te worden geoordeeld.
Of de eerste martelaar van het christendom op voorhand al stefanos heette, is op grond van de bijbeltekst niet vast te stellen.
Goddelijk toeval?
De geleidelijk groeiende verering voor de martelaren werd een cultische verering.
Reeds vroeg werd de jaardag (dies natalis) van de dood herdacht en lijsten van deze data aangelegd (martyrologium).
Martelaarsakten werden vastgelegd om te lezen op de gedenkdag.

Verrezen haan

Naast het verhaal dat de evangelist Lucas ons heeft overgeleverd over Stefanus, ontstonden er vanaf de vroege middeleeuwen allerlei fantastische legenden over hem.
Ze zijn o.a. te lezen in de Vita fabulosa Sancti Stephani Protomartyris en in de hoofdstukken 8 en 108 van de Legenda Aurea.
Een Scandinavische legende spant hierin de kroon.
Stefanus is daarin stalknecht van koning Herodes.
Tijdens een maaltijd meldt hij de koning de geboorte van een grotere koning in Betlehem.
Herodes belooft de kinderen in Betlehem niet te zullen doden als Stefanus de gebraden haan op tafel laat kraaien.
Stefanus krijgt dat uiteraard voor elkaar en de haan kraait 'Christus natus est', Christus is geboren.
Ondanks dit enorme wonder hield Herodes zich niet aan zijn belofte.

Relieken

Volgens de traditie werd het lichaam van Stefanus bijgezet in de kerk die de Byzantijnse keizerin Eudoxia in 460 in Jeruzalem had laten bouwen op de plek waar Stefanus de stenigingsdood zou zijn gestorven.
Dit heiligdom werd echter in 614 door de Perzen verwoest en de relieken raakten verspreid.
De kerk werd in 1890 herbouwd door Franse dominicanen (Basilica Saint Étienne) als onderdeel van hun École biblique-complex.
De linkerhand bevindt zich in Zwiefalten.
Rondom de relieken speelden zich uiteraard allerlei wonderen af.

De Legenda Aurea vertelt uitgebreid over de latere vinding en twee translaties van de relieken van Stefanus.
Het lichaam van Sint Stefanus, de eerste martelaar, werd naar men zegt in het jaar des Heren 417 gevonden, in het zevende jaar van keizer Honorius. Men leest echter over zijn vinding, zijn translatie en zijn vereniging.
De vinding vond plaats op de volgende wijze. In de omgeving van Jeruzalem woonde een priester Lucianus. Gennadius rekent hem tot de beroemde mannen; hij is het dan ook die het hierna volgende verhaal heeft opgetekend: het was vrijdag en Lucianus lag in zijn bed te slapen, maar hij was bijna wakker. Op dat moment verscheen hem een grijsaard, rijzig van gestalte en met een mooi gelaat en een lange baard; hij droeg een wit kleed, waarop gouden stenen en kruisen geweven waren; hij droeg ook laarzen die van boven verguld waren. Hij raakte hem aan met de gouden roede in zijn hand en sprak tot hem: 'Ga ijverig aan het werk om onze graven te zoeken, en maak ze open, want de plaats waar wij nu begraven liggen, is ons niet waardig. Ga daarom naar Johannes, de bisschop van Jeruzalem: hij moet ons op een eervolle plaats herbegraven. Want zie, er is droogte en ellende over de wereld gekomen, maar God wil door onze tussenkomst de wereld weer laten delen in zijn genade.' Toen zei Lucianus, de priester: 'Heer, wie bent u?' De grijsaard antwoordde: 'Ik ben Gamaliël die de apostel Paulus onderrichtte, die aan mijn voeten de Wet heeft geleerd. Die echter naast mij ligt is Sint Stefanus, die door de joden was gestenigd en buiten de stad geworpen, zodat de vogels en de wilde beesten hem konden opvreten; dat echter verhoedde degene aan wie de martelaar trouw had gezworen, want ik zelf nam hem met grote zorg en legde hem in mijn nieuwe graf. De andere die bij mij ligt, is mijn neef Nikodemus, die 's nachts naar Jezus toekwam en later van Petrus en Johannes het heilig doopsel ontving; daarover waren de hogepriesters zeer ontstemd en ze zouden hem zeker hebben gedood, als hun ontzag voor ons hen niet had weerhouden; wel namen ze al zijn bezittingen en zetten ze hem uit zijn hoge ambt, sloegen hem zeer en lieten hem halfdood liggen. Ik nam hem in mijn huis, waar hij nog een paar dagen leefde en toen hij dood was, begroef ik hem aan de voeten van Sint Stefanus. De derde echter die bij mij ligt is mijn zoon Abibas, die tegelijk met mij op 20-jarige leeftijd het doopsel ontving en zo lang hij leefde zijn kuisheid bewaarde; en leerde met mijn leerling Paulus de Wet. Mijn vrouw Aethea en mijn zoon Selemias, die het christengeloof niet wilden aannemen, waren dan ook niet waardig bij ons begraven te worden; je zult hun op een andere plek begraven vinden, maar hun graven zijn woest en leeg.' Na deze woorden verdween Gamaliël.
Toen Lucianus wakker was, bad hij tot God: 'Als dit visioen waar is, laat het zich dan nog een tweede en derde keer aan hem verschijnen. De vrijdag daarop verscheen hem Sint Gamaliël voor de tweede keer net als de vorige keer en vroeg hem waarom hij zijn woorden had versmaad. 'Heer, ik heb uw woorden niet versmaad,' antwoordde die, 'maar ik heb de Heer gevraagd: als het visioen van God afkomstig is, laat het dan drie maal aan mij verschijnen'. Sprak Gamaliël 'Omdat je hebt bedacht, waaraan je ieders gebeente van ons zou kunnen herkennen, wanneer je ze zou vinden, zal ik je door middel van een gelijkenis van ieder apart de doodkist en gebeente aanwijzen.' Daarop toonde hij hem drie gouden korven en een vierde die van zilver was; de eerste was gevuld met rode rozen, twee met witte rozen, die van zilver was echter gevuld met saffraan. En Gamaliël sprak: 'Die korven stellen onze doodkisten voor en de bloemen ons gebeente. De korf met de rode rozen is de doodkist van Sint Stefanus, die als enige van ons met het martelaarschap is gekroond; de twee met witte rozen zijn Nikodemus' en mijn doodkist, want wij hebben met een zuiver hart de Heer beleden; de zilveren met saffraan is de doodkist van mijn zoon Abibas, die met maagdelijke kuisheid was gesierd en rein deze wereld verliet.' Na deze woorden verdween hij weer. De volgende vrijdag verscheen hij hem weer en was hij behoorlijk kwaad, en schold hem uit gewoon lui te zijn, dat hij zijn gebod nog altijd had vervuld. Toen maakte Lucianus zich onmiddellijk gereed om naar Jeruzalem te gaan naar de bisschop Johannes, en vertelde hem alles wat hem bekend was gemaakt. Toen namen ze nog verschillende andere bisschoppen mee bij en kwamen ze aan de plaats die aan Lucianus was aangewezen, en begonnen te graven. En zie, de aarde beefde en een zoetige geur verspreidde zich. Door deze geur werden zeventig mensen gezond van allerlei gebreken, door verdienste van de heiligen. Dus werden hun lichamen onder grote vreugde naar de kerk van Jeruzalem overgebracht, daar waar Stefanus eens het ambt van diaken had bekleed. Daar werden ze met veel eerbetoon bijgezet. Precies op dat uur viel er een geweldige regenbui uit de hemel neer.

(Legenda Aurea 108,1-40)
Van de eerste translatie van Stefanus' relieken van Jeruzalem naar Constantinopel maakt Jacobus de Voragine melding door kerkvader Augustinus te citeren.
Zeven jaar nadat Alexander, een senator uit Constantinopel, zich na zijn dood had laten begraven bij de stoffelijke resten van Stefanus in Jeruzalem, verzocht zijn vrouw Juliana de bisschop van Jeruzalem het lichaam mee te mogen nemen naar Constantinopel.
De bisschop liet haar twee zilveren kisten zien met de relieken van haar man Alexander en die van Stefanus met de mededeling dat hij niet wist wie in welke kist lag.
Juliana neemt vervolgens de verkeerde kist, die van Stefanus dus, mee.
Tijdens de reis hoorde men op het schip lofliederen van engelen en verspreidde zich een heerlijke geur.
Demonen die luid begonnen te schreeuwen dat de eerste martelaar Stefanus voorbijging om hun te geselen, wilden het schip in brand steken, maar een engel van de Heer stortte hen in de diepte.
Ongedeerd bereikte men vervolgens Constantinopel en werd het lichaam van Stefanus met grote eerbied in een kerk bijgezet.
(Legenda Aurea 108,50-68 samengevat)

Daarna bericht De Voragine over een tweede translatie van Constantinopel naar Rome waarbij het lichaam van Stefanus werd verenigd met dat van Laurentius die volgens hem plaatsvond omstreeks het jaar 425.
Het gebeurde dat Eudoxia, de dochter van keizer Theodosius, zwaar werd gefolterd door een demon. Toen men dit meedeelde aan haar vader, die zich in Constantinopel bevond, gaf hij opdracht zijn dochter naar die stad te brengen om haar te laten aanraken met de relieken van de hoogheilige eerste martelaar. Maar de demon die in haar was schreeuwde: 'Als Stefanus niet naar Rome komt, kom ik niet naar buiten, want zo willen het de apostelen.' Toen de keizer dit had gehoord, kreeg hij van de geestelijkheid en het volk van Constantinopel gedaan dat zij het lichaam van sint Stefanus aan de Romeinen gaven en dat zij dan het lichaam van Laurentius zouden krijgen. De keizer schreef hierover aan paus Pelagius en de paus stemde na beraad met de kardinalen in met het verzoek van de keizer. Er werden kardinalen naar Constantinopel afgevaardigd en zij brachten het lichaam van Stefanus naar Rome; de Grieken reisden met hen mee om het lichaam van Laurentius in ontvangst te nemen. In Capua werd het lichaam van Stefanus verwelkomd. De Capuanen kregen op hun vurige beden zijn rechterarm en bouwden te zijner ere de aartsbisschoppelijke kerk. Maar toen men in Rome was gekomen en het lichaam in de kerk van Sint Petrus' Banden binnen wilde brengen, stonden de dragers stil en konden geen stap meer zetten. De demon in het meisje schreeuwde: 'Jullie doen vergeefse moeite, want hij heeft niet hier zijn rustplaats verkozen, maar bij zijn broeder Laurentius.' Daar bracht men het lichaam dus naartoe en nadat het meisje ermee was aangeraakt, werd zij van de demon bevrijd. Wat Laurentius betreft, alsof hij de komst van zijn broeder met vreugde begroette, schoof hij naar de andere kant van zijn graf en maakte zo het midden vrij voor zijn broeder.
(Legenda Aurea 108,70-83)

Feestdagen

De hoofdfeestdag van Stefanus is Tweede Kerstdag, waarmee duidelijk wordt dat Kerstmis in het Christendom méér betekent dan een romantisch kindje in een kribbetje.
Het Roomse Martelaarsboek:
26 december:
Te Jeruzalem de geboorte van de heilige Stefanus, de eerste martelaar. niet lang na de Hemelvaart des Heren werd hij door de joden gestenigd.

3 augustus:
Te Jeruzalem de vinding van het lichaam van de zalige Stefanus, de eerste martelaar, en van de heiligen Gamaliël, Nikodemus en Abibon, zoals het ten tijde van keizer Honorius van Godswege aan de priester Lucianus was geopenbaard.

7 mei:
Te Rome het overbrengen van het lichaam van de eerste martelaar, Sint Stefanus. Onder paus Pelagius I werd het uit Constantinopel naar Rome vervoerd en in het graf van de heilige martelaar Laurentius op Campo Verano bijgezet, alwaar het door de gelovigen zeer godvruchtig wordt vereerd.
In het Italiaanse Ancona werden lange tijd stenen bewaard die afkomstig waren van de steniging.
In de middeleeuwen ontstond vooral in Duitsland het gebruik om rond zijn feestdag het voedsel voor paarden aan hem te wijden, een christelijke invulling van oudere gebruiken.

Iconografie en patronaten

Stefanus wordt gewoonlijk afgebeeld gekleed als diaken in een rijk geborduurde dalmatiek, een koorhemd met mouwen, in de hand de martelaarspalm en stenen dragend.
In de loop der eeuwen werd hij vaak gekozen tot patroon van kerken en steden.
Stefanus is patroonheilige van vele beroepsgroepen.
Vanwege zijn dalmatiek beroepen in verband met kleding: kleermakers en wevers.
Vanwege zijn steniging beroepen in de bouw: metselaars, steengroevenarbeiders, steenhouwers, timmerlieden, vloerleggers.
Vanwege de Duitse paardenvoedselwijding: groentekwekers, koetsiers, kuipers, paardenknechten, stalknechten.
Hij wordt aangeroepen tegen allerlei ziektes met 'steen': steenpuisten, nierstenen, enzovoort.
2016 Paul Verheijen / Nijmegen