Paul Verheijen

JAKOBUS

Tweede Testament - Jakobus Maior - Jakobus Minor - Jacobus Intercisus

Tweede Testament

De naam Jakobus is een verlatinisering van Jakob, de derde aartsvader, en dus een geliefde naam voor veel joodse mannen.
Dat is de reden dat er over identificatie van alle namen 'Jakobus' in het Tweede Testament van oudsher veel verwarring en onduidelijkheid bestaat.
Omdat er in de apostellijsten twee keer een Jakobus genoemd wordt, is in elk geval duidelijk dat er minstens twee mannen met die naam in het gezelschap van Jezus verkeerden.

Een derde Jakobus wordt elders betiteld als de 'broer van Jezus' (Matteüs 13,55; Marcus 6,3).
Hij wordt genoemd in de Handelingen van de apostelen (12,17; 15,13-21 en 21,18), verder in de eerste brief van Paulus aan de Kolossenzen (15,7), aan de Galaten (1,19 en 2,9-12), in de brief die op zijn naam staat (Jakobus 1,1) en tot slot nog in de brief van Judas (Judas 1).
Sinds kerkvader Hiëronymus wordt deze Jakobus in de westerse kerk gelijkgesteld met de in de apostellijsten als tweede genoemde Jakobus, maar de oosterse kerk onderscheidt deze Jakobus van de beide apostelen en viert de broer van Jezus kerkelijk op 11 mei.

Verder komt de naam Jakobus nog twee keer voor als nadere aanduiding bij een andere persoon:
  • In Marcus 15,40 is sprake van Maria de moeder van Jakobus en Josètos.
    Bij de naam Jakobus staat als toevoeging mikros (Latijn: minor, 'de mindere').
    Het is onduidelijk of we hier te doen hebben met een vierde Jakobus of dat hij een van de eerder genoemde Jakobussen is.
    Ja, zegt de na-bijbelse traditie die ook deze Jakobus vereenzelvigde met de als tweede genoemde Jakobus in de apostellijsten.
    Bijgevolg kreeg de in die lijst als eerste genoemde Jakobus toen de toevoeging makros (Latijn: maior, 'de meerdere').
    Het is niet duidelijk waarop mikros precies betrekking heeft: op de duur van zijn apostelschap (kort, want later geroepen), op zijn leeftijd (jong), op zijn uiterlijk (klein) of op het aanzien dat hij had binnen de vroege Kerk (gering).
  • Lucas noemt in zijn apostellijst naast Judas van Iskariot ook Judas van Jakobus (Lucas 6,16 en Handelingen 1,13).
    Betekent van hier dat deze Jakobus de vader of de broer van Judas is en zou hij een van de vier eerder genoemde Jakobussen kunnen zijn?
Samengevat betekent dit dat er in het Tweede Testament sprake zou kunnen zijn van maximaal vijf verschillende personen die Jakobus heten.
Minimaal zijn het er echter twee.
Zo'n beperking tot twee is exegetisch nogal dubieus, maar maakt een iconografische beschrijving een stuk eenvoudiger: de Meerdere en de Mindere.

Jakobus Maior

De apostel Jakobus de Meerdere was de zoon van de visser Zebedeüs en diens vrouw Maria (van) Salome (Mattteüs 27,56), en de oudere broer van Johannes de Evangelist.
Samen worden deze twee broers in Marcus 3,17 Boanerges (donderzonen) genoemd.
Hun moeder was volgens legende en middeleeuwse interpretatie Maria Salome, de dochter uit Anna's derde huwelijk met Salomas.
Vader Zebedeüs wordt overigens in 11 verschillende verzen genoemd, maar zonder verdere specificaties. Hij werd op de kerkelijke heiligenkalender geplaatst op 15 maart en later zonder enige grond gelijkgesteld met Aristobolus van Rome.

De naam ‘donderzonen’ ontvingen de beide broers wellicht vanwege hun onstuimige karakter.
Volgens Marcus 10,35-45 vroegen zij aan Jezus - volgens Matteüs 20,20-28 werd het door hun moeder gevraagd - om de eerste plaatsen naast hem later in zijn glorie en zij wilden vuur uit de hemel over de Samaritanen afroepen toen dezen weigerden Jezus te ontvangen (Lucas 9,54-55).
In beide gevallen werden zij door Jezus terechtgewezen.
Met Johannes en Petrus hoorde Jakobus tot de drie belangrijkste leerlingen van Jezus; zij drieën waren aanwezig bij de opwekking uit de dood van de dochter van Jaïrus, bij de verheerlijking op de Tabor en bij Jezus' in Getsemane.
Jakobus werd door koning Herodes in Jeruzalem gedood, de eerste apostel-martelaar (Handelingen 12,2).

Op een Griekse lijst uit de 6e eeuw die de werkterreinen van alle apostelen van Jezus opsomt, voegde een onbekende hand later 'Spanje' toe.
Deze toevoeging leidde tot een hilarische legendevorming, een breed volksgeloof en een op gewin inspelende lokale kerkpolitiek.
Het graf van Jakobus (in Spanje geworden tot patroonheilige en Sant Jago -Santiago- geheten) werd begin de 9e eeuw in Ira Flavia in Galicië op wonderbaarlijke wijze 'ontdekt' (mogelijk een opzettelijke verwisseling met een graf van een bisschop.*
Johannes Beleth is in zijn Legenda Sanctorum een stuk voorzichtiger door te schrijven dat deze apostel weliswaar in Spanje is geweest maar er er slechts één persoon bekeerde.
De Voragine is iets ruimhartiger in zijn Legenda Aurea en vertelt dat Jakobus slechts negen leerlingen vergaarde in Spanje en daarom spoedig naar Judea terugkeerde.

Vanuit Europa kwam er vanaf de 10e eeuw een geweldige pelgrimage op gang naar wat toen Sanctus Jacobum Apostolum is gaan heten, verbasterd tot 'Santiago de Compostella', en werd de stad na Rome en Jeruzalem de belangrijkste bedevaartsplaats in de middeleeuwen.
Deze pelgrimages zijn tot op heden blijven voortbestaan - vaak individueel - en mogen zich zelfs verheugen in grote belangstelling.
Vanaf de 11e eeuw organiseerde de benedictijner abdij van Cluny de Santiago-bedevaarten (Camino de Santiago) die zorgde voor de verspreiding van artistieke, architectonische en iconografische tradities.
Hoewel het historisch gezien vrij duidelijk is dat de beenderen in de kerk van Santiago de Compostela niet van Jakobus zullen zijn, verklaarde paus Leo XIII in 1884 in de bul Deus omnipotens dat de vijf jaar eerder heropgegraven skeletten wel degelijk de skeletten zijn van Jakobus de Meerdere en zijn (legendarische) leerlingen Athanasius en Theodorus.

Een volgende stap was dat Jakobus te hulp schoot op momenten van strijd en werd hij afgebeeld als Matamoros, 'Morendoder'.
Door tussenkomst van Jakobus kon Karel de Grote de stad Pamplona veroveren op de Moren
Vooral in de 16e eeuw, de tijd van de grote Spaanse veroveringen, transformeerde Jakobus tot een ridder die op een wit paard met het zwaard uithaalt en Morenkoppen doet rollen.

De Legenda Aurea noemt in verband met Jakobus' leven geen enkel jaartal, maar weet wel dat de apostel op 25 maart is onthoofd, dat de translatie van zijn lichaam (uiteraard gepaard gaand met wonderlijke gebeurtenissen) naar Compostella plaatsvond op 25 juli, dat hij op 30 december pas is begraven omdat de bouw van zijn grafmonument enkele maanden was vertraagd en dat er later vele wonderbaarlijke verschijningen van Jakobus aan pelgrims plaatsvonden.
Jakobus' feestdag was oorspronkelijk op 27 december en later verplaatst naar 25 juli.
Oosterse kerken hanteren weer andere data.
Als 25 juli in het jaar op een zondag valt, noemt men dat jaar in Santiago een 'heilig jaar'.
Iconografisch wordt Jakobus voorgesteld als apostel, pelgrim en/of ridder.
Hij behoort tot de zogenaamde reisheiligen.
*In Engeland beweerde de abdij van Reading (nu een ruïne) een hand van Jakobus te hebben en zijn hoofd zou in Jeruzalem begraven zijn op een plek waar nu de Armeense Sint Jacobskathedraal staat.

Jakobus Minor

Deze Jakobus wordt in het Tweede Testament aangeduid met de 'zoon van Alfeüs'.
Over deze apostel worden verder geen mededelingen geschreven.
De Legenda Aurea plaatst hem in de zogenaamde Maagschap van Sint Anna.
Hiëronymus stelt hem gelijk met 'de broer van Jezus'.
Jakobus gaat door voor de schrijver van de Jakobusbrief en wordt in de Judasbrief weer broer van de auteur daarvan genoemd.
Bovendien bestaat er een apocrief evangelie dat - om het gezag te verlenen op zijn naam staat: het Proto-evangelie van Jacobus.
Hij zou de leider van de gemeente van Jeruzalem zijn geweest.
Een oude traditie weet van hem, dat hij zo vaak bad dat zijn knieën eeltig waren geworden als die van een kameel.
De joodse historicus Flavius Josephus bericht over Jakobus het volgende:
Deze Ananus [=hogepriester] nu meende handig te kunnen profiteren van de situatie dat Festus dood was en Albinus nog onderweg was. Hij riep een vergadering van rechters bijeen en liet daar de broer van Jezus die Christus genoemd wordt - de man heette Jakobus - alsmede enkele anderen voorleiden. Hij beschuldigde hen ervan dat ze de wet hadden overtreden en leverde hen uit om gestenigd te worden.
(Joodse Geschiedenis, Boek XX,200)
Een andere overlevering zegt dat Jakobus van de tempel werd gesmeten en door een viltmaker doodgeslagen.
De Legenda Aurea schrijft dat de joden in Getsemane Jezus door Judas Iskariot lieten kussen en aldus te identificeren, om te voorkomen dat zij in plaats van Jezus zijn broer Jakobus gevangen zouden nemen.
Zijn gebeente zou met dat van collega-apostel Filippus sinds de 6e eeuw in de Santi Apostoli te Rome bewaard worden en samen hebben ze een kerkelijke feestdag in de westerse kerk op 3 mei.

Jacobus Intercisus

De roomskatholieke kerk kent een tiental heiligen en een kleine veertig zaligen met de naam Jacobus.
Ter onderscheid van de beide apostelen worden zij gespeld met een c.
Een uiterst merkwaardige en misschien zelfs vermakelijke martelaar is Jacobus Intercisus die het Roomse Martelaarsboek herdenkt op 27 november:
In het Oude Perzië de beroemde heilige martelaar Jacobus, 'de Gekerfde' bijgenaamd. Toen hij ten tijde van Theodósius de Jongere ter wille van koning Isdegérdes Christus had verloochend en zijn moeder en zijn vrouw daarom niet meer met hem wilden omgaan, kwam hij tot inkeer. En bij Vararánes, de zoon van Isdegérdes, die hem was opgevolgd, kwam hij er onverschrokken voor uit, dat hij Christen was. Door de vertoornde vorst werd hij daarom ter dood veroordeeld, op diens bevel lid voor lid in stukken gesneden en dan onthoofd. Terzelfder tijd hebben daar nog ontelbare andere martelaren hun lijden ondergaan.
De Legenda Aurea beschrijft deze in stukken snijding en onthoofding gedetailleerd in hoofdstuk 170.
De beulen beginnen allereerst met Jacobus' rechterhand.
Bij de duim en bij elk van de vier vingers die worden afgesneden roept Jacobus en treffend citaat uit de bijbel.
Dit procedé herhaalt zich achtereenvolgens bij de duim en vier vingers van de linkerhand, de vijf tenen van de rechtervoet en de vijf tenen van de linkervoet.
Vervolgens worden ook beide voeten en handen geamputeerd door de beulen.
Daarna zijn rechterarm en linkerarm aan de beurt, dan de kuit van zijn rechterbeen.
Op dat moment wordt het Jacobus teveel en door onzegbare pijn gekweld roept hij Christus te hulp.
De beulen zijn acht uur in de weer geweest met al dat gesnij van de ledematen en moe geworden.
Toch treden ze nog eenmaal naar voren om de kuit van Jacobus' linkerbeen tot het bovenbeen af te rukken.
Dan eindigt De Voragine aldus:
Toen riep de heilige Jacobus uit: 'Heerser, Heer, luister naar mij, die nog maar half levend ben, Gij die de Heer zijt van levenden en doden. Vingers, Heer, heb ik niet, om ze naar u uit te strekken, noch handen om ze naar u op te heffen. Mijn voeten zijn afgehakt, mijn knieën verbrijzeld: ik kan ze niet meer voor U buigen. Ik ben als een huis dat op instorten staat omdat de zuilen die het stutten zijn weggehaald. Luister naar mij, Heer Jezus Christus, en leid mijn ziel uit de kerker' Toen hij dit gezegd had, trad een van de beulen toe en sloeg hem het hoofd af. In het geheim kwamen de christenen. Ze namen zijn lichaam mee en gaven het een waardige begrafenis. Hij stierf de marteldood op 27 november.
(Legenda Aurea 170,109-116)
Andere bronnen melden dit plaatsvond in het jaar 421 en dat christenen een aanzienlijk bedrag boden om in bezit te komen van de relieken, maar geen toestemming kregen ze te kopen.
Dat lukte later wel door diefstal toen ze hem in 28 stukken terugvonden.
Rond 1440 werd zijn hoofd via Tours naar Rome overgebracht.
Afbeelding: ikoon 16e eeuw, tempera op hout, 51 x 39 cm (Ohrid - Ohridska Galeria na Ikoni)